50 jaar Srefidensi: Kritische reflecties op vrijheid

Essay door Ashwari Akloe

Beeld: Yasmin

Dit essay is mijn poging om vijftig jaar Srefidensi te begrijpen door de lens van mijn eigen migratieverhaal. Het gaat over trots en verlies, diaspora, aanpassing zonder uitwissing, en de vele manieren waarop koloniale erfenissen ons nog steeds vormen. Naast collectieve bevrijding gaat het bovenal ook om de vrijheid om volledig jezelf te zijn.

Kinderlijke trots

Wanneer ik aan Suriname denk en mijn associaties met Srefidensi kan ik soms heel nostalgisch worden. Ik ruik dan meteen die karakteristieke tropische lucht. Die welke je met een vlaag begroet zodra je het vliegtuig uitstapt op Zanderij. Naast die geur moet ik ook meteen denken aan mijn schooltijd. Aan de vlaggenparades die een onuitwisbare stempel op me hebben achter gelaten. Steevast begon het zo; nog voor de school officieel begon, rond zeven uur ’s ochtends, kwamen we met alle leerlingen, juffen en meesters samen op het schoolplein om het Surinaamse volkslied te zingen. Eén kind hield de opgevouwen vlag keurig vast, een ander mocht haar hijsen, en een derde kind diende de touwen van de vlag strak aan de mast te binden, zodat de vlag de rest van de schooldag gegarandeerd fier bleef wapperen.

Wat voelde ik me elke keer toch ontzettend trots om te midden van de met dauw bestreken grassprieten op het pleintje te staan voor de hele school. Op die momenten voelde het ook echt alsof ik met mijn kleine handen de verantwoordelijkheid droeg om het land omhoog te hijsen. Ik geloof dat het besef van mijn Surinaamse identiteit daar begon. Tussen alle kinderstemmen in de ochtendlucht, onder een vlag die hoger leek dan wij allemaal. Daar groeide mijn eerste gevoel van trots, van iets dat groter was dan mezelf.

Aanpassing zonder uitwissing

Maar, opzichzelfstaande trots- en daarmee bedoel ik zonder tegenspraak- kan verdomde wankel zijn. Dat leerde ik al snel een aantal jaar na de veelbetekenende vlaggenparades. De trots die ooit als vanzelf kwam, werd plots op de proef gesteld toen we besloten als gezin te immigreren naar Nederland. Sindsdien heb ik kunnen ervaren welke privileges het bordeauxrode paspoort met zich meebrengt. Echter ook wat ik ervoor heb moeten inleveren: de vanzelfsprekendheid van erbij horen. Ik heb het dan over de alledaagse ervaringen van ongemak en subtiele uitsluiting.

Zoals het dikwijls worden aangesproken in het Engels, terwijl het Nederlands verdorie mijn moedertaal is. Dit lijkt onschuldig, en men zou kunnen stellen dat het gebruik van de Engelse taal juist een blijk kan zijn van gastvrijheid naar buitenlanders toe. Maar wat betekent het meermaals ervaren hiervan voor iemand die als eerste taal ooit het Nederlands heeft geleerd? En wat moet ik in hemelsnaam met uitspraken als: “Wat kan je goed Nederlands zeg!”? Wat zeggen deze uitingen over wie erkend en gezien wordt als Nederlander in onze samenleving? Die ervaring van niet helemaal gezien worden, sijpelt ook door tot diep in onze gemeenschappen. Want drie eeuwen aan kolonisatie, het integreren van mijn Zuid-Aziatische voorouders op de plantages, en het opbouwen van het koloniale Suriname en de Nederlandse maatschappij zouden toch genoeg bewijs moeten zijn dat we er sinds vanouds gewoon bij horen?

Let wel: met de nuance, dat erbij horen niet ten koste dient te gaan van je eigen historie en erfgoed. Want dat merk ik bij de jongere generatie Surinaamse Nederlanders vaak. Ik zie dan hoe weinig kennis er is over ons gedeeld verleden, erfgoed en cultuur. Wellicht ligt het aan het feit dat de ouders van die kinderen zo druk bezig waren met overleven, en een bestaan opbouwen in Nederland, dat het stukje over culturele identiteit er simpelweg niet meer bij paste. Of misschien hebben ouders bewust weinig meegegeven van de cultuur en geschiedenis om hun kinderen als het ware te beschermen tegen diezelfde pijn van uitsluiting. Echter, wat je dan krijgt is een complexe mix van jongeren die zijn grootgebracht in een maatschappij waar assimilatie onbewust de norm is geworden. Een systeem dat ons structureel vormt en waarin ‘whitewashing’ als proces nog steeds actief werkt. Een samenleving die ons van jongs af aan leert dat integreren betekent dat je je wortels moet loslaten. Dat je geschiedenis, taal en erfgoed iets zijn om achter je te laten. Dat is de koloniale erfenis die tot op de dag van vandaag doorwerkt. Ik heb het dus niet over individuen, maar over het systeem dat hen wegduwt van hun eigen wortels. Een generatie die door omstandigheden weinig contact heeft met hun culturele wortels, en voor wie dit kan leiden tot een complete desinteresse- of nog erger- een afkeer van diezelfde wortels. En als je niet weet waar je vandaan komt, weet je ook niet waar je naartoe gaat.

Dekolonisatie als thuiskomst

En ik moet toegeven, ook ik heb een periode gehad van een soortgelijke identiteitscrisis. Eentje waarbij ik mijn Surinaamse accent probeerde weg te stoppen. Eén: omdat ik het zat was dat mensen mij op een kleinerende manier dan steeds vroegen of ik een bepaald woord nog eens kon uitspreken. En twee: omdat ik geen zin had, dat mensen- mede door achterhaalde stereotypes en geïnternaliseerd racisme- me niet serieus zouden nemen, of als bekwaam genoeg zouden zien. Door de jaren heen is dat accent zachter geworden. Niet omdat het verdwenen is, maar omdat ik onbewust heb geleerd om te schakelen. Oftewel: code-switching. Ik praat anders in academische of overwegend witte ruimtes dan thuis, of met mensen bij wie ik me veilig voel. Soms is het accent bijna helemaal weg. En dan ineens, glipt het er weer uit. Vaak na drie glazen wijn, of wanneer ik helemaal mezelf kan zijn. Echter nu weet ik, dat is helemaal goed! Ik ben er ontzettend trots op, en het maakt me tot wie ik ben. Dat schakelen tussen werelden herken ik ook in andere delen van mijn identiteit.

Ook gekeken naar mijn Hindostaanse wortels heb ik met de jaren heen geleerd om daar met trots over te praten. En ook hier: als je opgroeit in een omgeving waar je ‘anders’ bent, wil je erbij horen. Je past je aan, vaak zonder dat je het doorhebt. En soms betekent dat dat je afstand neemt van je eigen cultuur, omdat je niet wilt opvallen. Maar dat is ook een vorm van uitwissen; van jezelf, je geschiedenis, je kracht. Pas later besefte ik eigenlijk hoe rijk, mooi en veerkrachtig mijn erfgoed eigenlijk is. En hoeveel trots en verzet die geschiedenis met zich meedraagt. Ik kom uit een lijn van mensen die (maar liefst tweemaal!) durfden te vertrekken naar een onbekend continent met niets in handen. Die hebben overleefd, en die zich hebben aangepast zonder zichzelf te verliezen.

Diezelfde strijd om jezelf niet uit te wissen, zie ik ook in mijn identiteit als queer Nederlander. Ik heb soms bewust, veelal onbewust geïnternaliseerd hoe ik me dien te gedragen in bepaalde ruimtes. Gevormd door het koloniale gedachtegoed waarin geloof, gehoorzaamheid en gezin de pijlers vormen van respectabel burgerschap, en de hardnekkige verankering van dominant conservatief-katholieke, heteronormatieve waarden en normen. Voor de jonge natie (nog maar vijftig jaar onafhankelijk!), een logische erfenis na bijna driehonderd jaar aan overheersing. Echter, voor mensen als ik die niet passen binnen die rigide kaders, betekent dat wel het creëren en innemen van je eigen ruimte. En het herdefiniëren van je eigen queerness. Niet als westers ‘importproduct’, maar als iets wat binnen je eigen leefwereld past en zich daar welkom voelt.

Toen ik enkele jaren terug in Suriname was, en een reeks aan regenboogvlaggen zag langs de weg kon ik mijn geluk niet op. En al helemaal niet toen ik erachter kwam dat Suriname haar eigen pride heeft sinds 2011! Wat ben ik ontzettend dankbaar voor alle voorvechters, activisten en vrije denkers van toen en nu. Op wiens schouders wij staan: de (queer) Surinaamse gemeenschap en haar diaspora in Nederland.
Daarmee bedoel ik alle Creolen, Javanen, Hindostanen, Chinezen, Inheemsen, Marrons en alle andere culturen die Suriname rijk is. Want koloniaal nalatenschap uit zich niet alleen in hoe we naar onszelf kijken, maar ook in hoe we naar elkaar kijken. Ik heb het dan over etnische spanningen die het gevolg zijn van meesterlijke tactieken als ‘divide and conquer’, oftewel: ‘verdeel en heers’ die nog steeds een blokkade vormen voor een volledige eenheid als natie. Dekolonisatie betekent daarom niet alleen individuele bevrijding, maar gaat juist ook om collectieve heling.

Dromen van echte bevrijding

Gekeken naar de komende vijftig jaren van onafhankelijkheid, droom ik over een Suriname waar we allemaal vrij zijn. Vrij om te ademen zonder de schaduw van koloniale denkbeelden. Vrij om te bestaan zonder oordeel. Een Suriname waar verschillende gemeenschappen samen feestvieren. Waar Diwali, Ramadan, Pasen en Keti Koti niet tegenover elkaar staan, maar naast elkaar schitteren.

Een Suriname dat de wereld blijft herinneren aan wat wederzijds respect en harmonie werkelijk betekenen; zoals de vreedzame co-existentie van de synagoge en moskee aan de Keizerstraat, in Paramaribo dat al decennia laten zien.

Ik droom van een wereld waarin elk mens weet waar die vandaan komt. Weet hoe mooi diens erfgoed is, en nooit de druk ervaart om dienszelf uit te wissen om zo te voldoen aan afschuwelijke koloniale ideeën van wie meer of minder bestaansrecht heeft.

Misschien is dat waar echte vrijheid om draait: niet in stilte overleven onder één vlag, maar durven leven in de kleuren van je eigen regenboog.

Woordenlijst

Srefidensi: Sranan tongo voor zelfstandigheid, oftewel onafhankelijkheid
Zanderij: Luchthaven in Suriname
Dekolonisatie: het ontmantelen van koloniale machtsstructuren
Code-switching: het aanpassen van de communicatie aan de omgeving
Heteronormativiteit: de overtuiging dat heteroseksualiteit de norm is in de samenleving
Verdeel en heers: het tegen elkaar uitspelen van verschillende groepen, zodat de gemeenschappelijke heerser niet kan worden verslagen

Gepubliceerd door