‘Jong en verliefd in een grote stad, we hebben echt veel geluk.’
Negen dagen samen. Jong en doelloos, maar die dag hadden we weer iets vervuld. Een dag gespendeerd in de stad. Dé stad. Den Haag. Het was rond een uur of zes. Ik moest bijna naar huis want aan mijn ouders had ik verteld op werk te zijn. Mijn shift was een uur geleden al afgelopen. ‘Ik moest overwerken’ herhaalde ik in mijn hoofd, zodat ik de zin thuis niet zou vergeten. We zaten op het voetstuk van een standbeeld te midden van het kruispunt van het drukke Spui van Den Haag. ‘Jong en verliefd in een grote stad, we hebben echt veel geluk’, zei mijn vriendin. De stad, Den Haag. Een stad waar een tiental mensen je in slechts acht uur van top tot teen bekijkt – eerst naar onze handen, die in elkaar verwikkeld zijn. Dan onze gezichten, één voor één. We worden opgenomen in hun passerende observatie, ingeprent in hun gedachten, ze vinden ons vies, denk ik, maar ons vermijden met hun ogen, zodat het brein de walging later niet zal terugroepen, doen ze niet – natuurlijk niet, ze moeten toch iets van een visueel voorbeeld hebben om hun haat aan te wakkeren wanneer nodig? Ook al weet ik niet zeker of dit de oorzaak, of uiting van hun haat is – dan weer naar onze handen, die ik op dit punt negen van de tien keer uit ongemak losmaak van elkaar.
Het waren niet alleen passerende blikken die we die dag kregen. We gingen schuin achter een vrouw zitten in de Dunkin’ Donuts. Net als toen we voor haar liepen en langs haar tafel heen, kregen we nu een gezicht te zien met hangende mondhoeken en wenkbrauwen vol spanning naar beneden. Een bewust boos gezicht dat mij in de ogen aankeek. Ik probeerde er niet op te letten. Niet veel later merkte ik toch op hoe ze de moeite had genomen om met gebogen nek en gezicht over haar schouder heen naar achteren te kijken met diezelfde smerige, afstotelijke blik terwijl ze staand haar tas aan het inpakken was, de half opgegeten donut terug in het doosje. Het was duidelijk dat ze haar eetlust kwijt was door ons. Blikken zijn we nu wel iets meer gewend, maar in deze eerste negen dagen van ons samenzijn was dat nog wennen – en dit was helemaal nieuw (een donut-etend wijf met zo een mismaakte blik hadden we namelijk nooit eerder gezien). Wenkbrauwen met zulke bochten naar beneden gekeerd dat ze afkeerwekkend waren. Ik snap dat ze haar eetlust kwijt was, mij bleef ook een onsmakelijk gevoel bij, na onze non-verbale interactie, mevrouw. Walgelijk. Walgelijk, toch? We hielden handen vast.
Begrijp me niet verkeerd – het was een aangename dag. Maar de blikken van afkeer die we kregen toegekeerd (in combinatie met de jongen onderweg naar het Filmhuis die tegen de lesbiennes zei ‘jullie zijn mooi, mag ik mee’, ondanks dat we blijkbaar een beetje lachwekkend waren) geeft mij altijd een onopzettelijk maar sterk gevoel van schaamte. Mij schamen voor haar liefhebben, mij schamen voor mijzelf, is een belediging naar ons beiden en de versies van onszelf die we na jaren in de miezerige duisternis van de puberteit (noem het de kast) hebben bereikt. Een tegenstrijdigheid die me na een tijd echt gek gaat maken, ben ik bang voor.
Een maand en negen dagen later zaten we in de avond in een restaurant. Wanneer de bediening langsloopt zijn we beste vriendinnen – dit is een standaardregel, we maken geen beginnersfouten meer. Dat is waar we het nieuws lazen over de man die op station Den Haag Centraal werd mishandeld vanwege zijn homoseksualiteit. Een gevoel van versteldheid overspoelde ons. ‘We moeten voorzichtiger zijn dan we denken’, zei ik tegen mijn vriendin. Als het niet erg laat is, maar wel donker, vind ik het stiekem het fijnst om handen vast te houden op openbare plekken. Er zijn minder mensen buiten en dat handen van hetzelfde geslacht in elkaar verwikkeld zijn valt minder op door de duisternis. Maar, dit was een avondje uit voor ons, net als voor de onbekende toegetakelde homoseksuele man in het artikel dat we net lazen. Misschien moeten we wat vaker in ‘bestie-modus’, besloten we toen. Onszelf beperken omdat homoseksualiteit, of openbaar liefhebben, gewelddadigheid oproept bij mensen met een brok in hun hart en overtuigingen waarvan niemand anders mag afwijken; er zijn namelijk gevolgen. Over de toegetakelde homoseksuele man en de daders van de mishandeling, lazen we nooit een vervolgbericht. Vergeten nieuws. Een naam in een artikel waarvoor je ver naar beneden moet scrollen (zijn naam bleef onbekend voor zijn eigen privacy, maar bij wijze van spreken).
De avond verliep veilig, we werden maar één keer aangesproken. Niet per se om onze geaardheid, want die weten we te verbergen, de man leek gewoon bezopen. Voordat mijn vriendin de trap afliep om naar haar ondergrondse tramhalte te gaan, belden we elkaar al. Dat is nu een standaard procedure voor ons als we laat naar huis gaan; we blijven aan de lijn. Net als de regel: geen afscheidskus maar een knuffel. Een lange omhelzing en daarna gelijk mijn oortjes in. Het donker kerkert mij niet, maar heeft me toch altijd een beetje benauwenis gegeven. De voormalige voordelen van samen zijn als de lucht zwart is zijn ons nu ontnomen. Door onze eigen verstandigheid – of door oneerlijkheid. We moeten voorzichtiger zijn dan we denken; bloeiende verliefdheid in een grote stad. Wat bitter. Maar als ik veilig op mijn deurmat sta en we blij op de avond reflecteren voordat we de call eindigen terwijl zij inmiddels ook al veilig haar kamer heeft bereikt, denk ik inderdaad: wat een geluk.
Geschreven door: Mia

Gepubliceerd door